zondag 19 december 2010

De dingen die blijven

Het is misschien geen nieuws, maar ik ben een groot fan van alles wat Italiaans is. Het begon waarschijnlijk met het eten, maar daarna is het land gevolgd, de taal, de mensen, de geuren en de muziek. En tenslotte de films. Ooit is het begonnen met de La Pivra (Octopus), een serie over de maffia in de jaren zeventig. Gefascineerd heb ik toen gekeken en ongeveer 2 jaar geleden op dvd aangeschaft. De serie lijkt gedateerd, maar de combinatie tussen romantiek en geweld lijkt nergens mooier in beeld te kunnen worden gebracht dan door Italianen. Zelfs in films als Il Divo over Andreotti speelt subtiel de romantiek een rol.

Mijn laatste aanwinst is Le cose che restano (de dingen die blijven), een vierdelige familieroman, waarin meerdere actuele onderwerpen langskomen; asielzoekers, homofilie, AIDS en Afghanistan. Daarnaast de aloude thema's als liefde en dood. Het is een prachtige rondreis door Italië van de 21e eeuw, waarin je wordt meegenomen in de levens van de zes leden van een familie en van elk van hen hun eenzaamheid voelt, hun vreugde en hun intense verdriet.

Net heb ik met tranen naar het laatste deel gekeken. Niet omdat het laatste deel is, maar omdat ik geraakt werd door de onmacht van mensen die elkaar liefhebben. Een onmacht die van alle tijden is. Le cosa che restano; de dingen die blijven.

zondag 12 december 2010

Parkeerwacht

Het is zaterdag en dus ga ik mijn wekelijkse boodschappen doen. Ondanks dat het lokale winkelcentrum slechts 1 kilometer van mijn huis is, stap ik toch in de auto. Het is eenvoudig; een week boodschappen hang je niet aan het stuur van je fiets. Na vijfhonderd meter sta ik stil voor de slagbomen van de spoorwegovergang. En net als de bomen open gaan, beginnen de lichten weer te knipperen en dalen ze weer. Ach, het is niet voor niets de drukste spoorbaan van Nederland.

Even later rij ik de provisorische parkeerplaats op bij het winkelcentrum. Het winkelcentrum wordt namelijk verbouwd en krijgt een ondergrondse parkeerplaats. Ja, in mijn dorp is een heus megalomaan project aan de gang. En dat is niet zo gek, want mijn dorp had het eerste overdekte winkelcentrum van Nederland. Niemand die dat weet, maar als kind was ik bij de opening en spoot de sinds jaren gesloopte fontein roze water en gingen meer dan tien luchtballonnen de lucht in. Maar nu is het tijd voor een grootscheepse verbouwing. Na jaren van besluiteloosheid in onze gemeenteraad is, vlak voor de economische crisis, de figuurlijke kogel door de kerk gegaan. Vele adviseurs zijn langsgekomen, waaronder een vriend van mij op wiens huwelijk ik ceremoniemeester was. De wereld is klein tenslotte.

Het is druk op de provisorische parkeerplaats. Ik moet wachten tot er een plekje vrijkomt. Ondertussen pak ik mijn parkeerschijf en draai het goede tijdstip voor. In een ooghoek zie ik twee forse mannen in blauwe jassen tussen de auto's lopen. Een van hen schrijft iets op in een boekje. Als een van hen zich met zijn rug naar mij toedraait, lees ik wat er op zijn rug staat: handhaving. Ik weet niet precies welke hand ze haven, maar volgens mij zijn het ordinaire parkeerwachten.

Ik wacht op een vrouw die erg langzaam haar boodschappen in haar auto doet. Kan dat niet sneller? Nee dus. Dan brengt ze haar karretje weg. Het duurt eindeloos. Ze stapt in haar auto. Maar nog duurt het minuten voor er beweging komt in deze Ford-Ka. Hè, hè, ze begint te rijden. Ik parkeer in de vrijgekomen plek en stap uit. En, wat ik nooit doe, ik stap af op de twee mannen in de blauwe jassen. 'Hoe duur is het eigenlijk?", vraag ik enigszins nonchalant. "Zestig euro", antwoord er een. "En we geven geen korting", voegt hij eraan toe. "Nee, dat snap ik", antwoord ik. "Je moest 's weten wat de mensen allemaal tegen ons zeggen", zegt zijn compaan. En, alsof de duvel ermee speelt, laat een vrouw van middelbare leeftijd een tirade van scheldwoorden op de beide heren neerdalen. Ze heeft blijbaar een geel briefje onder haar ruitenwisser gevonden. Een van de blauwbejaste heren mompelt iets terug. De ander spreekt hem vermanend toe: "Niet reageren". De vrouw scheldt vrolijk door. Ze is niet blij en de wereld mag het weten.

Parkeerwacht is waarschijnlijk niet een baan waar je als kind van droomt. Het wekt agressie op bij ogenschijnlijk timide burgers. De mannen in de blauwe jassen weten dat en stellen er zich op in. Sterker nog, als iemand eens aardig is, vertrouwen ze deze persoon van geen meter. Ik hoop dat ze een leuke vrouw thuis hebben die wel aardig is tegen ze. Maar nu moet ik boodschappen gaan doen.

maandag 6 december 2010

Muziek en vrienden (19)

18. So close to my heart – Dar Williams



Na vele jaren ben ik weer eens in Vredenburg in Utrecht. Het is halverwege de middag en ik bezoek, samen met Adri en Linda, het Blue Highway’s Festival. Dit is een jaarlijks muziekfestival met bands en zangers die vooral Americana muziek spelen. Als we het programma bekijken, kennen we geen van de artiesten en dat maakt het wel bijzonder. Een muzikale ontdekkingsreis.

We beginnen goedgemutst aan de lange dag voor ons. Soms is het heel aardig, soms is het dramatisch. Maar de sfeer in Vredenburg is plezierig. Niet teveel mensen en je kunt de verschillende zalen makkelijk in. Rond half zes lopen we even naar buiten om in een eetcafé in de buurt wat te eten. Daarna terug en vallen we met onze neus in de boter. Een zangeres betreedt met haar band het podium. Ze heet Dar Williams en ze blijkt de sterren van de hemel te zingen. Het is een combinatie van folkmuziek en rockmuziek en dat maakt het, in mijn oren, de meest geweldige combi. Tijdens het concert loop ik even de zaal uit en koop bij de vele muziekstalletjes meteen een cd van Dar Williams. Dan weer terug de zaal in. Ook Adri en Linda zijn zeer onder de indruk. Dit is echt een ontdekking! Een van de mooiste nummers van haar is ‘So close to my heart’, een prachtige ballade.
Een meer up-tempo nummer is 'It's alright', een nummer dat we als band met plezier spelen.


donderdag 18 november 2010

Rancuneus boek

Een van mijn wensen is ooit een boek te schrijven. Dat is er nog niet van gekomen en de tijd begint aardig te dringen. Een aantal jaren geleden heb ik eens een poging gedaan tijdens een sabatical die ik had opgenomen. Dagen zat ik voor het beeldscherm, maar er verschenen erg weinig letters. Waarover moet je schrijven? Over je werk? Maar dat is best lastig, want over een paar maanden loop ik weer tussen mijn collega's. Over mijn vakanties? Ach, dat is toch ook niet echt spectaculair. Fictie? Tja, ik heb weliswaar een levendige fantasie, maar of dat vol te houden is? Kortom, er is nog geen boek.

Soms word je geattendeerd op anderen die wel een boek produceren. Een ex-collega nota bene. En die ook nog over je werk schrijft. Dat moet welhaast interessant zijn. Via internet zijn al enkele delen uit het boek te lezen. Het begint heerlijk tendentieus. Over de misstanden in de bedrijfstak, over misstanden bij de overkoepelende organisatie, over slinkse mensen die ooit linkse mensen waren. Het blijft helaas ook tendentieus. In elke zin staat wel een sneer richting mensen en organisaties. Het lijkt wel meer een pamflet dan een boek.

Wie is de schrijver ook alweer? O ja, een collega die ontslagen is. Waarom weet ik niet meer precies, maar ik hoorde dat hij het begrip collegialiteit op een bijzondere manier opvatte. Vervolgens ging hij elders in de bedrijfstak werken en ook daar was de baan tijdelijk. Zou dat de ware reden zijn van het boek. Een afrekening met zijn vorige werkgevers? Dat kunnen soms de leukste boeken zijn, maar dan is humor wel meegenomen. En die ontbreekt in de stukken die ik tot nu toe heb gelezen. Het is vooral rancune dat uit de regels opstijgt. Jammer. Een gemiste kans. En enige zelfreflectie was ook leuk geweest. Had hij niet jaren geld verdiend bij de bedrijven die hij nu probeert weg te zetten als louche winstjagers? Had hij niet leuk meegeprofiteerd van de snoepreisjes waar hij nu schande van spreekt? Rancune kan een mooie drijfveer zijn als je terecht onterecht behandeld bent. Maar het is wat wanhopig wanneer je er nu nog geld aan wilt verdienen via een boek.

Nee, ik noem de titel en schrijver niet, want voor dit type boeken maak ik geen reclame. En mijn boek komt er ooit ook nog wel. Sans rancune.

woensdag 17 november 2010

Muziek en vrienden (18)

17. Four seasons in one day – Crowded House

Ik ben met Vincent en Pauline in Vredenburg in Utrecht. Jeroen was te ziek om te gaan en dus is zijn jongere broer mee. We zijn vroeg en vinden een prima plek op een van de eerste rijen van de tribune. Op de bühne staat de band Crowded House, een combi van Australische en Nieuw Zeelandse musici. Een band met een uniek geluid, zeer melodisch en met vage verwijzingen naar The Beatles. Je kan natuurlijk ook gewoon zeggen dat het mooie muziek is. Het gekke is dat ik me van dit concert weinig kan herinneren, behalve dat het mooi was. En misschien is dat wel het grootste compliment dat je een band kunt maken.
Na dat concert heb ik jaren geen bijzondere band met deze groep opgebouwd, tot het moment dat ik 2005 naar Australië en Nieuw Zeeland vertrok. Vooral in dit laatste land kreeg de muziek een diepere betekenis. Als je in je campervan dwars door dit land trekt, met overal prachtige natuur om je heen, begrijp je iets beter waarom de muziek van Crowded House mooi is. Vanzelfsprekend heb ik daarom veel nummers van deze band gebruikt als achtergrond bij de filmbeelden van deze unieke reis. En heeft het nummer ‘ Four seasons in one day’ de meeste betekenis gekregen. Niet alleen omdat het soms voorkomt in Nieuw Zeeland – en dat gebeurt soms – maar ook omdat het voor mij herinneringen geeft aan Pauline. Vlak voor deze reis kreeg zij te horen dat ze ongeneeslijk ziek was. Een boodschap waar ik tijdens die twee maanden, elke dag even bij stilgestaan heb. Ook omdat ik weet dat zij dit nummer erg mooi vond. En dus is Crowded House mijn verbinding met Pauline, zodra ik het nummer zing of hoor.

zaterdag 6 november 2010

Zuid Afrika 1996 (slot)

Slotakkoord

Na bijna zeven maanden terug naar Nederland, een onwezenlijke gedachte. In zeven maanden ook zeven bulletins geschreven voor het comité-vrienden-van-Rob, een ondertussen illuster gezelschap van vele tientallen mensen. Nu dan dus de laatste. Tijd dus ook om jullie te bedanken en met name degenen die de moeite hebben genomen om post en email te sturen of soms zelfs de telefoon te pakken. Zonder iemand te kort te willen doen wil ik met name Erik-Jan, Yves, Inge, Henk, Inge, Petra, Paul, Erik, Alfred en de collega’s van de bibliotheek, O&O en FEA bedanken.
Verder denk ik met plezier terug aan de ontmoetingen met Dick, Renée Nico, Jeanne, Johan, Willy en Marijke in Zuid-Afrika.
In deze lange rij van namen van collega’s ben ik er een vergeten. Ik heb zeven maanden met hem opgetrokken, gewerkt, gegeten, gelachen en gediscussieerd. Hij heeft de zeldzame kwaliteit altijd zichzelf te zijn en zijn mening te durven geven. Bedankt daarvoor Arie!
In deze zeven maanden heb ik in Zuid-Afrika met uiterst plezierige mensen kennisgemaakt. Ondanks dat het een lange rij van namen is wil ik ze toch noemen: Xola, Anesh, Peter en de andere collega’s van Planact, Fonny, Geert en Chris van Condev en Malcolm en Benoit van CRIAA. Mijn respect en dank gaat echter bovenal uit naar de mensen in Wattville: Vincent, Gladys, Sandile, Musa, Buti, Phumi, Justice en naar al die voor mij naamloze inwoners van Wattville en Tamboville die mij het besef hebben gegeven waar het in het leven werkelijk om gaat.
Misschien wordt mijn gevoel nog het beste uitgedrukt door het volgende Xhosa gezegde:
“Ubuntu ungamntu ngabanye abantu”.
Dit betekent in het Nederlands:
Mensen
Zijn mensen
Door andere mensen
In Zuid-Afrika ben ik pas echt gaan beseffen dat je pas een mens bent wanneer je rekening houdt met andere mensen.
Met plezier kijk ik terug op deze periode. Met plezier kijk ik ook vooruit. Met heel veel plezier heb ik deze bulletins geschreven, misschien wel meer voor mezelf dan voor jullie. Ik ben trots op mijn naam “Jabulani” en ik kijk er naar uit jullie weer te zien.
Zo ver weg en toch zo dichtbij, levend in één grote LAT-relatie, soms gezien te worden als baas boven baas, misschien nog steeds halverwege het begin, maar vasthoudend aan de droom en engelen van mensen te hebben ontmoet.
Vol “Thabo” en “Mandla”,
Rob

woensdag 27 oktober 2010

Zuid Afrika 1996 (38)

De wondere wereld van Zuid-Afrika

“Het is een gek land. Corrupte politici, een angstig makende gewelddadigheid en een mentaliteit waar een Calvinistisch opgevoede Nederlander moedeloos van wordt. Anderzijds sta je elke dag weer verbaasd van de levenslust van mensen, de wonderbaarlijke mix van nationaliteiten, rassen en culturen en het hoopgevende doorzettingsvermogen van de allerarmsten. Om eerlijk te zijn weet ik na zeven maanden nog steeds niet wat van Zuid-Afrika te moeten denken.”
Een interview met Rob is een mengeling van wonderlijke ervaringen die hij tijdens de zeven maanden in Zuid-Afrika heeft opgedaan. Alhoewel hij een financiële achtergrond heeft, geeft hij in zijn verhaal blijk dat hij eigenlijk meer is geïnteresseerd in mensen.
Wat was je mening over Zuid-Afrika voordat je hier in maart arriveerde?
Ik had me eigenlijk bewust geen mening gevormd. Toch heb ik mezelf regelmatig betrapt op het feit dat je in dit land in zwart en wit denkt. Dat is overigens niet zo gek wanneer je beseft dat er nog zo’n duidelijke scheiding tussen beide groepen is, zowel in het werk als in het wonen. Het vervelende is echter dat je het normaal gaat vinden en dat wanneer blanken en zwarten “gewoon” met elkaar omgaan, je dat gewone als bijzonder beschouwd.
Je kwam hier om de eerste woningcorporatie te assisteren. Is dat ook gelukt?
Assisteren is misschien wel het goede woord. Het is moeilijk om te bepalen of je iets hebt bereikt. Je moet allereerst wennen aan de cultuur, en dat went nooit echt, en vervolgens binnen die cultuur proberen gezamenlijk ideeën te ontwikkelen en uit te voeren. Een moeizaam proces waarbij de “successen” vaak relatief zijn. Het grootste probleem is aan mensen duidelijk te maken wat een woningcorporatie in Zuid-Afrika zou kunnen zijn.
Zou je een normale werkdag kunnen beschrijven?
Van de 214 dagen die ik hier mocht verblijven is er één normale werkdag geweest. Ik weet niet meer precies welke. Met andere woorden, elke dag is hier normaal en was voor mij soms abnormaal en vice versa.
Laat ik het dan anders formuleren. Welke eigenschappen heb je nodig om hier te kunnen werken?
Relativeringsvermogen, geduld, flexibiliteit, doorzettingsvermogen en humor. Kortom, allemaal zaken die je in elke advertentie voor een vacature vindt en waarover ik vanzelfsprekend in ruime mate beschik. Misschien dat geduld nog wel de belangrijkste eigenschap moet zijn.
Hoe beviel de samenwerking met je collega en je formele baas Arie?
Aangezien dit in Nederland wordt gepubliceerd kan ik niet anders dan beweren dat de samenwerking prima was en is. Dit is mijn antwoord voor de buitenwereld. Mijn echte antwoord is dat we prima hebben samengewerkt. Onze ideeën over wat er zou moeten gebeuren verschillen weinig. Het enige verschil dat we hebben is over het tempo waarin zaken moeten gebeuren. Dat heeft ook te maken met een verschil in karakter. Daarnaast heeft Arie veel meer ervaring wanneer er politieke motieven meespelen. Ik heb op dat gebied zeer veel van hem geleerd.
Uit je bulletins blijkt soms dat je je de afgelopen maanden eenzaam hebt gevoeld. Is dat ook zo?
Ja en nee. Toen ik hier naar toeging voor een periode van zeven maanden heb ik mij bewust voorgenomen om meer aandacht te schenken aan het onderhouden van de relaties in Nederland dan het opbouwen van sociale contacten hier. Dat was wellicht anders geweest wanneer ik hier voor langere tijd naar toe was gegaan. Daarnaast nodigt Johannesburg niet echt uit tot ‘s avonds uitgaan.
Dat de bulletins die indruk geven heeft mede te maken met het feit dat het veel leuker is om over ellendige dingen dan over leuke dingen te schrijven. Daarom gaf het bulletin over criminaliteit mij ook de meeste voldoening om te schrijven.
Vaak hoor je van mensen de opmerking: “Je moet er geweest zijn om er over te kunnen oordelen.” Geldt dat ook voor Zuid-Afrika?
Nee, dat geldt volgens mij niet. Ik zou het namelijk sterker willen formuleren. Het klinkt misschien arrogant maar ik denk dat je er moet hebben gewerkt voordat je er over kan oordelen. Gesprekken met mensen en townships bezoeken is belangrijk, maar wanneer je hier werkt besef je pas werkelijk hoe een land en een cultuur in elkaar steken. Zuid-Afrika wekt soms de indruk van een goed georganiseerd land, soms weer van de volslagen anarchie. Pas als je hier een tijd hebt gewerkt weet je een beetje hoe mensen, gemeenschappen en organisaties met elkaar omgaan.
Kun je daarover iets duidelijker zijn?
Duidelijk zijn over een situatie die zweeft tussen orde en wanorde is moeilijk. Ik denk dat veel te maken heeft met de huidige politieke situatie in dit land. De huidige politieke leiders zijn de verzetsstrijders van een paar jaar geleden. Al eerder heb ik geschreven dat het niet eenvoudig is om te schakelen van strijder tegen de belabberde woontoestanden naar verantwoordelijk zijn voor de woontoestanden. Daarin maken politici soms gruwelijke fouten. Daarnaast geldt dat zowel de blanke als de zwarte bevolking moet wennen aan hun nieuwe status. De geest van de apartheid waart nog rond en zo lang dat het geval is, zullen vele zaken worden getolereerd. Anderzijds neemt de druk vanuit het buitenland toe om een veel zakelijker aanpak te kiezen. Dat betekent dat men hinkt op twee gedachten. Het is heel duidelijk te merken bij het volkshuisvestingsbeleid. Als je als overheid enerzijds vindt dat huisvesting een sociaal goed is, maar anderzijds vindt dat de markt de woningen moet produceren via een democratisch proces, dan weet je dat zaken spaak lopen. Dat merk je pas aan den lijve als je hier werkt.
Met welk gevoel ga je nu weg uit Zuid-Afrika?
Met een heel dubbel gevoel. En dat gevoel wordt alleen maar sterker nu het moment van vertrek dichterbij komt. Ik verheug mij op het zien van vrienden, familie en collega’s. Het in de kroeg een biertje drinken, de Amsterdamse humor en de wetenschap dat ik terug ga naar een land waar ik me veilig en vertrouwd voel.
Ik verlaat echter met weemoed dit land. Het feit dat ik niet de mogelijkheid heb gehad om meer te doen voor de mensen in Wattville is daarbij het belangrijkste. Ik heb verschrikkelijk veel geleerd, veel unieke mensen ontmoet en een grote verscheidenheid aan ervaringen opgedaan. Het meest triest word ik echter van het feit dat ik mensen achterlaat die letterlijk hun hoop op mijn aanwezigheid hebben gevestigd. Mensen waar ik veel van heb geleerd. Hun levensvreugd, hun doorzettingsvermogen en hun saamhorigheid zijn om stil van te worden. Wat hebben wij Nederlanders dan toch afgeleerd om onze emoties te tonen. De opofferingsgezindheid en het klaar staan voor anderen is soms verbijsterend. Mijn respect voor de mensen in Wattville is groot, zeker wanneer je bedenkt dat men niet in wrok omkijkt naar het verleden, maar samen met de blanke bevolking aan de toekomst wil werken. Ik zal dit land en haar mensen zeer missen.
Wat zijn nu je toekomstplannen?
Ik heb daar wel ideeën over, maar dat zal mede afhangen van de organisatie waar ik voor werk. Het bedrijf heeft me deze unieke kans geboden en ik zou graag mijn opgedane ervaringen verder willen gebruiken. Hoe en op welke manier weet ik nog niet, maar voor mij eindigt Zuid-Afrika niet op Schiphol.

dinsdag 19 oktober 2010

Muziek en vrienden (17)

16. Ordinary Man – Christy Moore

Het jaar ben ik vergeten, maar de plaats niet. Het zijn de Veemarkthallen in Zwolle. Samen met Andrė Paymans zijn we bij een soort Ierse Landdag in deze, nog vaag naar koeiemest ruikende, hal. We drinken natuurlijk Jameson Whiskey – waar ik in 2006 nog een officiële oorkonde in Dublin voor whiskyproeven verkrijg – en luisteren naar de vele Folkmuziek. Hoogtepunt is het optreden van een wat kalende man die solo en gekleed in het zwart het podium betreedt. Zijn naam is Christy Moore. Zijn stem is betoverend. Zelden heb ik tussen honderden mensen stil geluisterd naar prachtige liedjes. ’s Avonds mag ik terugrijden naar Diemen. Mijn eerste autorit na het halen van mijn rijbewijs in Canada. Ik heb zeker twee jaar niet achter het stuur gezeten, dus ik voel me wat nerveus. Zeker in de Fiat Panda, waar ik net in pas. Tot overmaat van ramp is het zeer mistig geworden op de weg en rij ik dus met meer dan gematigde snelheid richting het westen.
De volgende dag koop ik een elpee van deze Ierse troubadour. Verreweg het mooiste nummer is Ordinary Man, een aanklacht tegen het grootkapitaal en de troosteloosheid van het arbeidersbestaan. Pas veel later – in 2006 – hoor ik op de cd van een live-optreden dat dit geschreven is tijdens de Thatcher-jaren.
Door Christy Moore heb ik ooit in Galway een Bodrum gekocht, een Ierse handtrommel, waar ik nog steeds op moet leren spelen. Christy Moore is wat mij betreft een van de mooiste stemmen in de muziek. Zelfs in de Veemarkthallen van Zwolle.

donderdag 7 oktober 2010

Top 10: Lelijkste sporttrofeeën

Wat is de lelijkste sporttrofee die je kan winnen? Een persoonlijke Top-10.

10. De Fifa Worldcup
Tja, het is niet anders, maar de voetbalcup is niet eens een cup. Het is een beeldje dat wat lelijk uit de oven is gekomen. Daarnaast is het formaat ook nog eens benedenmaats. Anders werd-ie waarschijnlijk te duur.


9. De Masters
Deze is heel bijzonder, want het is niet eens een trofee. Het is een jasje. En nog een lelijk jasje ook. Een gifgroen jasje dat je kan winnen met het spelen van vier dagen golf in Augusta, Georgia. Het golftoernooi is prachtig, maar de trofee is matig. En je mag het jasje niet eens mee naar huis nemen. Het moet keurig in het clubhuis blijven hangen.










8. De Worldcup skiën
Het is logisch dat als je de beste skiër wilt belonen, dat je geen cup van metaal geeft. Daar vriezen tenslotte je vingers aan vast of, erger nog, je lippen als je van gelukzaligheid besluit het ding te kussen. Maar om nu een glazen bol te geven is het andere uiterste. Het ding heet weliswaar de 'kristallen globe', maar je moet toch echt je best doen om de associatie met skiën te maken. En echt mooi op de schoorsteen staat-ie ook niet.



7. Superbowl Trofee
Een echte mannesport, althans dat vinden ze in Amerika. Rugbyspelers vinden het maar aanstellerij, met al die beschermende kleding. Een seizoen in American Football duurt maar liefst 13 wedstrijden, dus dat is ook al niet echt veel. En dan, als je de meest prestieuze wedstrijd, de Superbowl hebt gewonnen, krijg je de bal als trofee. Een beetje kitsch, toch?






6. NBA Trofee
En als je de ene Amerikaanse topsport hebt gehad, dan mag een andere Amerikaanse topsport niet achterblijven. Alsof ze bij elkaar hebben afgekeken. De NBA, ofwel National Basketball Association, heeft wellicht haar trofee in dezelfde winkel ingekocht als de footballers. Alleen moest het dit keer wel goud zijn. En de bal mocht er niet vanaf rollen, dus een beetje dikke lasnaad graag. Kortom, prachtig in wanstaltigheid.




5. WTA Cincinnati
Tennis heeft wellicht de dubieuze eer om met veel onooglijke trofeeën tevoorschijn te komen. Het kostte enige moeite om een van de meest lelijke eruit te halen, maar het toernooi in Cincinnati scoort wat mij betreft hoge ogen. Is het een beker? Is het een vaas? Is het een wijnkruik? Geen idee, maar er klopt iets niet. En het is niet alleen de kleur. Roger Federer lijkt er erg gelukkig mee (denk ik).





4. Stanley Cup
En weer een Noord-Amerikaanse sport die hoog scoort in lelijkheid. Dit keer is het ijshockey, of, zoals het daar noemen, Hockey. Want hockey op gras, dat is voor mietjes. Bovendien is er maar heel kort gras in Canada, waar het hockey op ijs natuurlijk volksport is. Ooit zag ik the Great Gretzky live spelen in Edmonton. En ze wonnen dat jaar ook nog de Stanley Cup. De enige beker waarvan de sokkel vele malen groter is  
dan de cup, waardoor je steeds de neiging hebt de beker om te draaien.






3. World Series Baseball
Maar het kan nog erger. De vierde grote sport in Amerika heeft een trofee bedacht die je zelfs je ergste vijanden niet gunt. Baseball of, in gewoon Nederlands, honkbal gunt haar beste ploeg een soort cocktailprikkers trofee. Doet het waarschijnlijk leuk bij de borrelhap. En dan durven de Amerikanen natuurlijk ook nog te zeggen dat het de Wereldkampioenschappen zijn. De gotspe! Een terechte derde plaats in deze lijst.




2. The Ashes
Soms droom je als kind dat je later een beroemde sporter wordt en een heuse beker wint. Dat zullen sommige kinderen in Engeland en Australië wellicht ook dromen, maar dan dromen ze niet van The Ashes. Deze wedstrijd over vijf zogenaamde testmatches gaat over het edele spel cricket, voor buitenstaanders een van de meest onbegrijpelijke sporten ter wereld. Soms duurt een wedstrijd meerdere dagen, waarbij er steevast tussendoor thee wordt gedronken. Je merkt het al, een echte topsport. Sinds 1882 wordt er gestreden tussen Engeland en Australië om de kleinste trofee ter wereld. Het is een wonder dat Theo Maassen deze beker nog niet heeft gejat, want hij kan zo in je binnenzak mee.


1. DLF Cup
Hier volstaat eigenlijk alleen de foto. Het gaat wederom om cricket. Nu tussen India en Pakistan. Waar we net de kleinste beker mochten bewonderen, is de denk ik de grootste. Maar ja, hij wordt ook door een rijke oliebaron gesponsord. Dan krijg je ook iets moois voor op het nachtkastje. Ook iets om van te dromen? Waarschijnlijk nachtmerries.

donderdag 30 september 2010

Zuid Afrika 1996 (37)

De gekke buurman

Robje en de gekke buurman. Het was een warme dag hetgeen opvallend was, want de winter in Johannesburg geeft vaak weinig warme dagen te zien. Kan dat eigenlijk wel, een warme dag zien? Zou dat niet voelen moeten zijn of beleven? Maar als ik beleven schrijf dan denken jullie misschien dat ik toch van de Sociale Academie kom. En dat zou een best wel vervelende constatering zijn, waardoor ik misschien wel een beetje down zou kunnen raken.
Robje en de gekke buurman. Het weer deed er eigenlijk niet toe (maar het was warm). Nadat ik mijn twee keukendeuren had ontsloten liep ik naar buiten. Ja, ik heb twee keukendeuren. De een is van hout en de ander is van ijzer in de vorm van tralies. Nadat ik een van deuren weer op slot heb gedaan loop ik de brandtrap af. Inderdaad, ik ga via de achterdeur mijn appartement uit. Ik heb wel een voordeur, maar dan moet ik drie sloten ontgrendelen. En dan te bedenken dat ik niet eens een slot op het traliewerk voor mijn voordeur heb. Bovendien hebben jullie tevens kunnen concluderen dat ik niet op de begane grond woon.
Robje en de gekke buurman. Het is niet koud en ik loop de trap af. Beneden staat mijn benedenbuurman. Ik verkeer in de gelukkige omstandigheid dat ik meerdere buren heb. Naast me (rechts als ik de keukendeur uitstap), boven me (de huisbewaarder Fibian) en onder me. Alleen links naast me heb ik geen buurman (wat een geluk). De benedenbuurman dus. Hij is een wat oudere blanke man die geheel alleen woont. Dat laatste weet ik niet helemaal zeker, want ik heb hem nog nooit gesproken en bovendien ben ik nooit bij hem binnen geweest. Hij zou best een verdroogd oud vrouwtje kunnen hebben dat niet meer naar buiten mag of kan. Door vergelijking met mezelf heb ik echter wel kunnen vaststellen dat hij oud en blank is.
Robje en de gekke buurman. Het weer is nog steeds niet onaardig voor de tijd van het jaar en ik ben ondertussen op de begane grond aanbeland en wordt aangesproken door de daar bivakkerende buurman. Hij vraagt of ik boven hem woon. Nog niet beseffend dat de man gek is, antwoord ik bevestigend. Vervolgens vraagt hij of ik recht boven hem woon. Wederom moet ik dit met “Yes” beantwoorden. Hij is echter nog niet klaar met het vaststellen van mijn identiteit en vervolgt met de vraag of ik “de Nederlander” ben. Dit is een minder gemakkelijke vraag en ik moet even nadenken voordat ik hierop een ja uit mijn mond kan laten rollen. Bedoelt hij te vragen of ik de enige Nederlander ben die in het complex woont of gebruikt hij mij als lichtend voorbeeld van de 15 miljoen mensen op dat hele kleine stukje aarde? Als dat laatste het geval is heb ik geen enkele moeite de mondhoeken te krullen en voor de derde maal een “yes” door het appartementencomplex te laten schallen. Als hij per ongeluk het eerste bedoelt, gok ik maar dat daarop hetzelfde antwoord van toepassing is.
Robje en de gekke buurman. Nu zowel ik als mijn buurman beseffen dat we een en dezelfde persoon voor ons hebben, dat wil zeggen dat hij gek is en ik een Nederlander die boven hem woont, kan niets meer een onaangenaam verpozen in de weg staan. Zo geschiedt. Ik word beschuldigd van geluidsoverlast. Nu ben ik in mijn nog jonge bestaan reeds twee keer met deze beschuldiging geconfronteerd, waarbij wonderbaarlijk genoeg beide malen sprake was van politieagenten, overigens zonder vervelende gevolgen. De buurman begint een heuse litanie over mijn gedrag. Hij beweert dat ik een ijzeren bal laat stuiteren op de vloer en dat ik hem “achtervolg” wanneer hij naar een andere kamer verhuist. Hij schijnt nu ook in een andere kamer te slapen. Daarnaast schijn ik een bierfles aan een touw tegen zijn ramen te laten stuiteren. En dan te bedenken dat ik mijn bier in dit land alleen uit blik drink. Ik probeer uit te leggen dat ik geheel onschuldig ben, maar hij gelooft mij absoluut niet. Als ik vertel dat ook ik geluiden van boven hoor - zoals eerder vermeld woont boven mij de huisbewaarder met zijn vriendin en haar twee kinderen - denkt mijn benedenbuurman dat ik gek ben. Na een half uur ben ik het gesprek zat en zijn al mijn argumenten opgelost in ongeloof. Ik groet de man beleefd en ga aan het werk.
Robje en de gekke buurman. Het is avond en koud. Ik doe mijn vaste dutje op de bank (ik ben nu reeds 37 jaar oud) en wordt opgeschrikt door een geluid boven mij wat sterk lijkt op een ijzeren bal die stuitert op een stenen vloer. Ik wrijf de slaap uit mijn ogen en word opnieuw opgeschrikt. Dit keer is het de intercom. Ik neem de hoorn van de haak en hoor het hysterische stemgeluid van mijn onderbuurman. Hij schreeuwt de volgende woorden: “I heard you and I got the law on you! You try to pester me.” Ik stamel terug dat ik het echt niet heb gedaan, maar de beste man heeft reeds opgehangen. Ik besluit maar eens te gaan praten met de huisbewaarder Fibian. Als ik hem inlicht over de aantijgingen van mijn onderbuurman begint hij te lachen. “He’s crazy”, zegt hij en hij klaagt over alles en iedereen. Enigszins gerustgesteld keer ik terug in mijn appartement. Toch slaap ik die nacht onrustig en droom van een kleine (want dat is hij ook nog) oude man met een pistool in zijn hand. Zwetend word ik wakker.
De gekke buurman en Robje. Er zijn maanden gepasseerd in gepaste rust. Geen verdere aantijgingen, geen pistolen, geen moeilijke gesprekken. Tot vorige week. Ik passeer zijn appartement op weg naar boven. Hij ziet me en spreekt me aan. Nog steeds schijnt hij last te hebben van geluiden van boven en nog steeds ziet hij mij als hoofdschuldige. Wederom ontken ik alles en neem snel afscheid. De volgende dag echter is het weer raak. Ik sta reeds boven en probeer mijn keukendeur te ontsluiten. Hij staat beneden en begint tegen me te praten. “Sir, why can’t we be friends?” Ik antwoord dat ik best vrienden wil zijn, maar er niet van hou om van dingen te worden beschuldigd die ik niet doe. Ik wacht niet op zijn antwoord en stap naar binnen.
Robje en de gekke buurman (slot). Vandaag (23 augustus) kom ik laat in de middag thuis. In het voorbijgaan groet ik mijn buurman. Hij groet mij vriendelijk terug. Is hij nou helemaal gek geworden? Hij hoort mij niet te groeten. Blijkbaar is hij van tactiek veranderd en probeert nu vriendelijk te doen. Ach, het zal wel een paranoïde, zielige, oude man zijn. En met deze, ook voor mij bevredigende conclusie, loop ik door naar boven.

woensdag 8 september 2010

Een deuk oplopen

De afgelopen week was een rare week. Een week waarin je zo maar zou denken dat toeval niet bestaat. En een week waarin je alleen maar hoopt dat - als er iemand is die over ons waakt - die iemand even was ingedommeld.
Afgelopen vrijdag 3 september kwamen de boodschappen stuk voor stuk hard binnen. Nadat al drie collega's binnen een week hun moeder hadden verloren, was daar plotseling de bizarre tijding dat de jongste zoon van een zeer goede collega een herseninfarct had gehad. Slechts 32 jaar en net vader geworden. Even later blijkt dat een andere collega plotsklaps is overleden, nadat hij twee dagen ervoor nog op ons kantoor rondliep. En het hield niet op die dag. Een net begonnen trainee krijgt een telefoontje van haar zuster die ineens naar het ziekenhuis moet. Het ruist in mijn hoofd en al het dagelijkse wordt relatief. En dat op de dag dat vier jaar geleden Pauline overleed, de vrouw van een van beste vrienden. Die vrijdag rij ik bewust rustig naar huis.

Maandagochtend. Nog maar een paar minuten binnen en het slechte nieuws gaat door. Ferry heeft het niet gered. Het herseninfarct is fataal gebleken. Ik vloek hardop.

Een dag later en de regen valt gestaag naar omlaag. Ik ben te laat op en zie op teletekst dat Nederland vol staat met auto's. Tegen de lunch stap ik naar buiten om naar het werk te gaan. Op straat ligt achter mijn auto een strip. Blijkbaar van een andere auto en ik loop naar de vuilnisbak en gooi het weg. Ik stap in en start de motor. In mijn rechterooghoek zie ik dat de spiegel niet uitklapt. Ook dat nog. Ik stap weer de regen in om te kijken wat er aan de hand is. Dan zie ik waar de strip vandaan komt. Van mijn eigen auto. De rechterdeur is zwaar gedeukt en beschadigd. Weer ontsnapt een vloek aan mijn mond. Een auto is gewoon in mijn geparkeerde auto gereden! Natuurlijk is er geen briefje te zien. Ik haal de strip uit de vuilnisbak en gooi in de achterbak. Op naar het werk.
's Avonds kijk ik naar Pauw & Witteman en hoor Bart Chabot vertellen dat het niet goed met hem gaat. Op bijna nuchtere toon vertelt hij dat hij een goedaardige tumor in zijn hersenen heeft en dat hij nu twee keuzes heeft, waarbij het risico bij beide keuzes groot is. Het is verbijsterend.

Deze afgelopen week was een rare week. Een week waarin veel mensen een deuk hebben opgelopen. En dan is die in mijn auto verreweg de minst belangrijke....

zaterdag 4 september 2010

Muziek en vrienden (16)

15. When Jesus left Birmingham – John Cougar Mellencamp


We zitten in het congresgebouw in Den Haag, een wat vreemde lokatie voor een popconcert. En toch zijn we hier voor een concert van John Cougar Mellencamp. Nu is het heel gebruikelijk om in een zaal te zitten en te luisteren naar een popconcert, zoals Jackson Browne of Richard Marx. Maar ja, dat zijn ook rustige muzikanten en die vragen om een rustig publiek. Overigens werden we bij Richard Marx erg onrustig van het voorprogramma, de Yellow Jackets. Vooral toen een van de ‘gele jasjes’ een electronische saxofoon ging bespelen of, zoals Renė het zei: een gek geworden Japanner.
Maar om nou rustig in roodpluchen stoelen naar John Cougar Mellencamp te luisteren is bizar. En dat vonden wij niet alleen, maar de hele zaal. Al bij de eerste tonen van het concert stond iedereen op en het hele concert is ook niemand meer gaan zitten. Het is moeilijk uit je dak gaan tussen de klapstoelen, maar het concert was er wel naar. Dat zo’n klein mannetje – want dat is John Mellencamp – zo’n enorme stem heeft en zo tekeer kan gaan. Zijn tophit toen was ‘Paper in fire’, maar ik heb een ander nummer uitgezocht. Een nummer die hij waarschijnlijk die avond niet heeft gespeeld, althans ik kan het mij niet herinneren. Maar ‘When Jesus left Birmingham’ is wel een geweldig nummer. Waarschijnlijk een cover van een oude ‘spiritual’, maar met een opzwepend ritme en geweldige zang. Een nummer dat veel met me doet, omdat het bij mij associaties brengt aan de negerbeweging in Amerika. En gek genoeg doet het mij denken aan de speech van Martin Luther King, waarbij ik elke keer dat ik die speech hoor, rillingen krijg. Die associatie is alleen maar groter geworden toen ik een paar jaar geleden in november door de Zuidelijke staten van Amerika reisde. In Memphis bezocht ik de plek waar Martin Luther King is vermoord – het Lorraine Motel – en waar nu het National Civil Rights Museum is gevestigd. Een van de meest indrukwekkende plekken waar ik ben geweest. Maar ook rijdend op de kaarsrechte route #66 naar het zuiden van Mississippi, door de toen kaalgeplukte katoenvelden onder een grijszwarte lucht, en waar de Blues nog doordreunt in de aarde, komt door dit nummer bij me boven. Ik neem bijna elke vakantie een CD van John Cougar Mellencamp mee, omdat het in mijn ogen een van de meest eerlijke muziek is.

maandag 30 augustus 2010

Zuid Afrika 1996 (36)

Avondje stappen in Wattville

Het is donker als ik samen met Ewoud in Wattville arriveer. Er is geen straatverlichting en op mijn gevoel rij ik richting het huis van Vincent. We parkeren de auto naast het huis. De anderen zijn vrijwel gelijk gearriveerd. Vincent heeft ons uitgenodigd voor een braai en achter het eenvoudige “matchbox-house” liggen de kippeboutjes al te sudderen op de barbecue. Binnen staat de televisie te blêren en kinderen lopen af en aan. In de keuken is Nelly, de vrouw van Vincent, druk in de weer met de salades. Even later verschijnt Musa, een van de bestuurders van de woningcorporatie en hoofd van een school in een naburige township. Ik begeleid het voorstelrondje. Peter van Planact is er, een Zuidafrikaan van Italiaanse komaf. Twee studenten van de Academie van Bouwkunst uit Rotterdam, Ewoud en Ronald, waarvan de laatste een Nederlander van Zuid-afrikaanse komaf. En verder zijn Arie en ik aanwezig. Musa is van mening dat, nu we in de township zijn, ook andere namen moeten hebben. Plechtig herdoopt hij ons. Ik krijg de naam “Jabulani”, hetgeen betekent “Hij die vreugde verkondigd”. Arie wordt herdoopt tot “Vusumuzi”, ofwel “degene die het huis optilt”. Dit is een naam die vaak wordt gegeven aan de eerstgeboren zoon, omdat deze de naam van de familie hoog moet houden. Later op de avond zullen ook de anderen worden herdoopt. Ewoud krijgt de naam “Mandla” (kracht), Ronald wordt “Thabo” (vreugde) gedoopt en Peter krijgt de naam “Musa” (hij die vrede brengt).
Het eten is klaar. Er is een grote pan met “pap” (maïsmeel), verder salades en veel vlees. De bedoeling is om met je handen de pap te kneden tot een soort lepel en daarmee het andere voedsel op te scheppen. Het smaakt voortreffelijk. Ondertussen loopt het kleinzoontje van Vincent druk om ons heen en heeft met name grote belangstelling voor de ritsen in mijn jas.
Na het eten besluiten we naar een van de shebeens te gaan. Dit zijn illegale cafés, gevestigd in gewone woonhuizen in de township. We lopen de huiskamer binnen. Aan de keukentafel zitten drie mannen bier te drinken. Wij nemen plaats op de bank en enkele plastic krukjes rondom de televisie. Vincent haalt grote flessen bier. De aanwezigen kijken ons eerst wat verbaast aan, maar al snel worden we geaccepteerd. Musa heeft het hoogste woord, mede dankzij de aardige hoeveelheid Brandy die hij al heeft gedronken. Na een uurtje kondigt hij aan dat hij naar huis gaat. Dat zal hij komende uur nog drie keer doen, waarbij we elke keer zijn hand schudden. Uiteindelijk vertrekt hij, om twee minuten later weer binnen te staan.
We lopen naar de volgende shebeen, slechts enkele huizen verder. Deze lijkt meer op een echte kroeg. Er zitten wat mensen aan tafeltjes en er is een bar. De muziek staat hard en er wordt voornamelijk soulmuziek gedraaid. Enkele mensen dansen op de vierkante meter. We worden hartelijk begroet en moeten vele handen schudden. We zijn snel aan de praat. Een man neemt me kwalijk dat ik binnen ben gekomen, omdat hij nu niet meer de langste man in de kroeg is. Ik verontschuldig mezelf en wijs als verklaring op de dikke zolen onder mijn schoenen. Iedereen wil met ons praten en na afloop van elk gesprek worden er weer handen geschud. Een van mijn gesprekken eindigt in een danspartij met een aardige kerel. Er wordt veel gelachen en veel gedronken. Een dronken man probeert mij iets duidelijk te maken, maar zijn Engels is niet meer te verstaan en hij gaat zo nu en dan over in Zulu, waarbij ik helemaal afhaak. Rond één uur loopt de shebeen leeg en wij gaan even later ook weg, waarbij we wederom ongeveer alle mensen in de kroeg de hand moeten schudden.
In de auto praten we na. Dit was een unieke avond. De gastvrijheid, de vriendelijkheid, de interesse en de saamhorigheid van de mensen die we vanavond hebben ontmoet hebben op mij een diepe indruk achtergelaten. Het plezier, de twistgesprekken tussen dronken mannen, de muziek, het dansen, maar vooral de gesprekken zal ik niet snel vergeten. Ik ben trots op mijn nieuwe naam Jabulani, maar ik nog meer vereerd dat ik een avond heb mogen doorbrengen tussen mensen en een cultuur waarbij deze naam een werkelijke betekenis heeft.

dinsdag 24 augustus 2010

Muziek en vrienden (15)

14. Cry Freedom – Nkosi Sikeleli Africa

De bazen zijn op bezoek. Politietanks met zwaailichten staan op strategische plekken in de township. Het bezoek is pas een dag van tevoren bekend gemaakt. Toch zijn de veiligheidsmaatregelen indrukwekkend. Rond het graf van Oliver Tambo staan de mensen al klaar met Zuidafrikaanse vlaggetjes. Het koor is al aan het zingen. Dan komt een grote stoet auto’s het kerkhof oprijden. De menigte joelt. Uit de statige Mercedes stappen Tokyo Sexwale (spreek uit als Segwale), de premier van de provincie Gauteng, en Sam Nujoma, president van Namibië. Ook Walter Sisulu is aanwezig. De volksliederen worden gezongen. Weer krijg ik kippevel van het volkslied van Zuid-Afrika. Dan legt de president een krans op het graf en houdt een korte toespraak. Een bescheiden applaus volgt. Vervolgens komt Tokyo op het podium, heft zijn vuist in de lucht en roept “Amandla”. Het publiek reageert onmiddellijk op deze ANC-strijdkreet en antwoordt met “Ngawethu”. De mensen naast me, ouderen, moeders met kinderen op de rug gebonden en werkers, waren eerst rustig en timide, maar stralen nu een felheid uit die me beangstigt. De premier benadrukt de kameraadschap tussen “comrade” Sam en “comrade” Oliver Tambo. Een kameraadschap die zich uitstrekt tussen de presidenten van beide landen en tussen de volkeren van beide landen. Zijn toespraak wordt nogmaals besloten met de kreet “Amandla”.
De muziek van Zuid Afrika heeft een plaats in mijn hart gekregen toen ik vanaf 1995 regelmatig in dat land verbleef. Via de muziek hoor, zie, ruik en voel ik weer de hartstochtelijkheid van de mensen die ik al die keren heb mogen ontmoeten. De film Cry Freedom maakte diepe indruk, ook vanwege de muziek. Nkosi Sikeleli Africa betekent 'God bless Africa', en is sinds 1991 het begin van het Zuid Afrikaanse volkslied, dat overigens verder delen bevat van liederen uit de andere officiële talen in dat land. Het mag hier niet ontbreken, omdat het mij terugbrengt naar het land en de mensen daar.

maandag 23 augustus 2010

Zuid Afrika 1996 (35)

Vrouwen zonder panties

Even opletten. Is de deur op slot? Kijkt niemand mee terwijl je dit leest? Dan kan ik het veilig zeggen. Ik ben namelijk een racist. Wacht even voordat je te snel conclusies trekt. Ik ben namelijk een goede racist. Ik bespeur nu enige verbazing op je gezicht. Geheel onterecht. Nou vooruit, ik zal het uitleggen. Ik hou namelijk van zwarte vrouwen. Zo, dat is er uit. Sommigen van jullie hadden het altijd al gedacht en in ieder geval één vrouw die nu bij mijn vorige werkgever werkt, wist het al veel langer. Het heeft lang geduurd voordat ik het besefte en nog veel langer voordat ik het aan mezelf wilde toegeven. Om maar te zwijgen over de tijd die het heeft geduurd voordat ik het aan anderen durfde te zeggen.
Het zijn de ogen. Het is de kracht. Het is de verlegenheid. Maar bovenal is het de lach. Ik ben gefascineerd door deze vrouwen. Niet zo zeer door de schoonheid. Vaak zijn ze getooid met enorme bilpartijen die heupwiegend door je blikveld trekken. Maar Afrika is een continent van vrouwen. Vrouwen zoals Cynthia Diamond - waarover Arie reeds een artikel in het Magazine schreef - met een moed om de wereld om haar heen te verbeteren. Als ik weer eens bij haar schamele woning in Lakeview kom met bezoekers uit Nederland, kleedt zij zich voor mij om en trekt haar goudkleurige schoenen aan. Ik schaam mij als zij mij aanbidt als een godenzoon die Wattville zal opstoten in de vaart der volkeren. Ik stamel terug dat niet ik, maar zij degene is die Wattville vooruit zal helpen, ondertussen beseffend dat ook in Zuid-Afrika de mannen het land besturen.
Ik ben verliefd op de vrouwen van dit land. Op Dokas en Mary, de schoonmaakster en de telefoniste van Planact, die constant bezorgd voor me zijn en die amper geld genoeg verdienen om een fatsoenlijk bestaan te kunnen hebben. Mary, die mij elke dag wanneer ik het kantoor verlaat toefluistert “Be good Robbie” en hoopt dat ik morgen de hele dag op kantoor doorbreng.
Dit land is niets zonder deze vrouwen. Zij zijn het die de kinderen opvoeden, het eten koken en de kost verdienen. Vrouwen met een kracht waar je soms jaloers en soms angstig van wordt. Of zoals ik onlangs hoorde van een van de mannen in de township: “Het zijn vrouwen zonder panties!”

woensdag 18 augustus 2010

Zuid Afrika 1996 (34)

De ogen uit mijn sokken

Ik zie Ronald en Ewoud weer in Durban. Beiden zijn studenten van de Academie van Bouwkunst in Rotterdam en de initiatiefnemers van het “Housing Generator” project in Zuid-Afrika, waar ook Wattville een van de beoogde plekken is. Die dag betrekken ze net hun appartement met uitzicht over de haven en dus dienen er boodschappen te worden gedaan. De middag wordt verder gevuld met het inruimen van de spullen.
Die avond is er een feest op vijf minuten lopen van het appartement. Het thema is “Blues Brothers” en dus hijs ik mezelf in het nog grauwer gesluierde overhemd. De haren naar achteren en de zonnebril op. We zijn er klaar voor. Als we in de zaal komen spelen “The Dynamics” ska-muziek, zich niet echt aan het thema houdend. We dansen wat, ik transpireer lichtjes en we doen wat aan de vochtbalans. Om halfvier zijn we weer thuis en genieten van het uitzicht.
De dagen in Durban zijn gevuld met uitslapen, veel praten, poolbiljart spelen en veel gezelligheid. Ronald is van oorsprong Zuidafrikaan en maakt, alhoewel perfect Nederlands sprekend, soms nog verrassende uitglijders. De aanleiding is mij nu ontschoten, maar de uitdrukking niet. “Mijn ogen vielen uit mijn sokken” roept Ronald, waarop Ewoud en ik dit tot kreet van de rest van het weekend verheffen.
Een dolfijnenshow heeft iets triest, zeker in een regenachtig Durban. Het blijven wonderbaarlijke beesten, maar met een te enthousiaste presentator die de “menselijke” kunststukjes aan elkaar praat, word ik maar enkele minuten vermaakt. Fascinerend echter is het bassin met de haaien. Lompe grijze gevaarten met kleine hersenen en een bek waarin moord de boventoon voert. Mijn enige toeristische uitspatting in vier dagen Durban.
Op dinsdag 24 september rij ik de zeshonderd kilometer terug naar Johannesburg. Een prima vakantie met fantastische ontmoetingen. Een land waarbij je ogen uit je sokken vallen!

dinsdag 17 augustus 2010

Zuid Afrika 1996 (33)

Een kleine wereld

Opgefrist door een bad en een douche maak ik mij op voor het diner. Ik trek nette kleren aan, want in dit hotel mag je niet in spijkerbroek na zes uur verschijnen. Alhoewel mijn witte overhemd een lichte grauwsluier heeft, overtuig ik mezelf dat dat tussen de nog steeds aanwezige bowlers geen probleem is. Met enigszins stramme benen loop ik richting de eetzaal. Voor de verandering maar eens een fles wijn bestelt en ik begin aan mijn soep. Ondertussen komen meer mensen de eetzaal binnen en tot mijn stomme verbazing zie ik plotseling een bekend gezicht verschijnen. Alhoewel zijn haardracht verrassend anders is, herken ik hem onmiddellijk. Het is Johan. Na een hartelijk Hollands welkom (handen schudden), neemt hij samen met zijn vriend Dick plaats aan mijn tafeltje. Wonderlijk toch elkaar hier te ontmoeten. Tijdens het eten praten we over Zuid-Afrika (veel) en over onze werkgever (niet te veel). De bedrijfsleider komt naar ons toe en nodigt ons uit om later op de avond nog even naar een feest te gaan. We aarzelen niet lang en stemmen gretig toe.
We rijden het park uit en ik moet alle moeite doen om mijn voorganger op deze bochtige en onoverzichtelijke wegen te kunnen volgen. Via de Oliviershoekspas komen we op de plek van het feest aan. Als we het etablissement betreden blijkt het echter een rustig stamcafé. Het “feest” schijnt al afgelopen te zijn. Dat moet een geweldig feest zijn geweest! Hebben we hiervoor veertig kilometer gereden? In dit land is dat blijkbaar “op de hoek” een biertje halen.
Na enkele biertjes rijden we daarom maar weer terug het park in en drinken nog wat op de kamer. Laat in de nacht nemen we afscheid met de afspraak dat we elkaar nog in Johannesburg zullen ontmoeten.

maandag 16 augustus 2010

Zuid Afrika 1996 (32)

Pieken op de pieken

Ik kleed me om en trek mijn korte broek en de bergschoenen aan. De rugzak is beladen met een thermosfles water en het fototoestel voor de onvergetelijke plaatjes. Goedgemutst stap ik de hotelkamer uit en begin de lange weg naar boven.
Na maanden alleen hersengymnastiek te hebben verricht is het niet onbegrijpelijk dat mijn spieren zich het leplazerus schrikken van deze plotselinge inspanning. Toen ik drie dagen geleden voor het eerst een kleine wandeling maakte, protesteerden de dijspieren de volgende ochtend hevig. Toch maar even doorgezet en elke dag een iets grotere uitdaging gezocht. Vandaag dan de tocht der tochten naar de “Gorge” met een, volgens de wandelkaart, onvergetelijk uitzicht op het amfitheater in de noordelijke Drakensbergen.
Het gaat lekker. Weinig echte steile stukken en een redelijk goed begaanbaar pad. Langs de berghellingen met obscure namen zoals “Devils Hoek” en “Policeman’s Helmet” begeef ik mij steeds dieper in de door de Tugela rivier uitgesleten kloof. Na bijna twee uur bereik ik de rivier en klauter over de rotsen naar het eindpunt van de wandeling. Daar beloon ik mezelf met een appel, water en een sigaretje.
In snel tempo loop ik weer langs hetzelfde pad terug, ondertussen andere wandelaars inhalend. Ik voel nu ook de eerste lichamelijke ongemakken. Geschuurde dijbenen (ik heb last van een vrij hoge wrijvingscoëfficiënt op die plek) en voorzichtige blaarvorming onder de voetzolen. Ik ben dan ook blij als ik het eindpunt in zicht krijg. Vijf uur na het begin van de wandeling neem ik een glas koel geel vocht (van schuim hebben ze hier nog niet gehoord).

zaterdag 14 augustus 2010

Het verhaal van een foto (3)

De RCA-studio in Nashville, Tennessee. Ik breng mijn zomervakantie in november 2004 door in de Deep South van Amerika en reis langs verschillende muzieksteden. Nashville is de eerste stop op die reis. Ik bezoek de Country Music Hall of Fame en stap in een klein busje met vier Canadezen om deze beroemde muziekstudio te bezoeken. Beroemd omdat alle grote countrymuzikanten hier begonnen zijn. De Everly Brothers, Dolly Parton, Roy Orbison en Johnny Cash. Ook Elvis Presley heeft hier veel nummers opgenomen. Verrassend is zijn foto in de studio, waarop Elvis blond haar heeft. Dat blijkt oorspronkelijk zijn haarkleur geweest. Hij heeft het dus daarna altijd zwart geverfd. Maar ook nu nog wordt de studio gebruikt voor opnames. Zo heeft onlangs nog U2 hier gestaan.
Voor de foto ga ik zitten op de pianokruk waar ook Elvis op gezeten heeft. Althans, dat wordt mij verteld. En op een of andere manier wil ik het ook geloven, want het is te mooi om niet waar te zijn.

donderdag 12 augustus 2010

Zuid Afrika 1996 (31)

Vreemde gasten

Ik rij langs de westkust naar het zuiden. Na een tussenstop in Clanwilliam en een zeer aangenaam gesprek tijdens het eten met een echtpaar uit Johannesburg, rij ik door naar Tulbagh in het wijngebied. Ondertussen natuurlijk wel even naar de kust geweest en daar een schreeuwende kolonie Kaapse Gannets aanschouwt en geroken!

Tulbagh is een lieflijk plaatsje met nog oude Kaaphollandse architectuur. Ik boek een fantastische kamer in D’Oude Herberg en neem op deze hete middag maar eens een biertje. Het hotel annex restaurant wordt gerund door drie mannen, Julian, Jonathan en Leon. Julian is de eigenaar en ook in doen en laten de baas. Hij laat in conversaties duidelijk blijken dat hij de huidige regering maar een stelletje apen vindt. Jonathan spreekt meer dan zeven talen vloeiend, heeft zeventig landen in de wereld bezocht en heeft veel boeiende verhalen. Bovendien is hij een voortreffelijke kok. Ik heb nog nooit zulke lekkere waterblommetjes gegeten (het was dan ook de eerste keer). Leon is het stille type en zorgt voornamelijk voor de katten. Daarnaast is er een bijzonder figuur in het etablissement aanwezig, Max. Hij is de vader van Jonathan, maar als je had gezegd dat hij de moeder was, had ik je ook geloofd. Max is slechts 1.50 meter en heeft een eigenaardig en niet te beschrijven kapsel. Daarnaast draagt hij een grote “Buddy Holly”-achtige bril. De andere twee gasten zijn Olive en George, twee oudere Engelsen, waarbij in de conversatie bij de open haard redelijk vaak het woord “Lovely” valt. Kortom een bijzonder hotel.
Ik verlaat Tulbagh op zondagmorgen en rij door de Karoo naar Colesberg. Een groot gedeelte van de weg heb ik al eerder gereden in het najaar toen ik een weekje richting Kaapstad ging. De weg is eentonig en alleen via de kilometerteller weet ik dat ik verder kom, want aan het landschap valt dat moeilijk te ontdekken. Ik arriveer laat in de middag in Colesberg, waar ik in mijn “vertrouwde” hotel een kamer boek. Ik neem een douche en ga op bed verder lezen in mijn boek. De kamer naast me wordt bevolkt door een jong stel die, minuten nadat ze de kamer hebben betrokken, zich overgeven aan een luidruchtig liefdesspel, waarbij het hitsige gekreun door de schamele tussenwand dringt. Ze lusten er blijkbaar pap van, want ik mag nog twee keer die avond “genieten” van dit hoorspel.

Nico en Mieke trekken met een camper twee maanden door Zuid-Afrika. Ik kom ze tegen in de eetzaal van het hotel in het kamp Brandwag in het Golden Gate Highlands National Park. Ze wonen in Monnickendam, maar hebben een onvervalst Mokums accent. Het is prettig om weer eens Nederlands te babbelen en ik geef ze onbedoeld allerlei fantastische toeristische tips voor hun verdere reis.
Twee dagen later zit ik in het hotel in Royal Natal National Park in de Drakensbergen te midden van een grote groep in smetteloos wit geklede bowlers van boven de middelbare leeftijd. Ik ben aan mijn tweede voorgerecht bezig als ik word opgeschrikt door een roffel op mijn tafel. Nico en Mieke staan voor me. Bij de koffie praten we nog wat bij en nemen enthousiast afscheid met de afspraak om elkaar in Nederland weer te ontmoeten.

Muziek en vrienden (14)

13. Fever – Ruby Wilson
Ik kijk door mijn hotelraam naar het centrum van Memphis, the capitol of Blues. Het is al donker en de straten glimmen van de regen. De kleuren zijn verworden tot grijstinten. Ik kleed me aan om de stad in te gaan. Even later rij ik de paar kilometer richting stadshart en parkeer de auto in een parkeergarage. Buiten regent het nog steeds en ik trek de kraag van mijn jas nog wat verder omhoog. Ik loop de paar straten richting Beale Street, de Blues-straat van Memphis. Het is vijf uur in de middag en de straat ligt er verlaten bij. De neonreclames aan de gevels fluoresceren tegen de steeds zwarter wordende lucht. Ik loop dicht langs de gevels van de kroegen en souvenirwinkels. Hier en daar komen flarden muziek uit de kroegen naar buiten. Bij een van deze tenten klinkt Elvis Presley. Zou hij dan toch niet dood zijn? Door de openstaande ramen kijk ik naar binnen en zie dat een man op een podium zich uit zijn naad staat te zweten om er erg op te lijken. De halflege kroeg geeft hem maar weinig aandacht.
Na het eten in het Peabody Hotel loop ik weer terug naar Beale Street. Op de hoek is de BB King Blues Club gevestigd. Het is nu stampend druk binnen. Om vijf uur waren er slechts een handjevol mensen. Er klinkt ook hier livemuziek en ik twijfel niet lang. Binnen neem ik plaats aan de bar, bestel een licht biertje en sta recht tegenover het podium. Daar zingt een zwaarlijvige zangeres haar longen uit haar lijf. Achter haar musiceert de begeleidingsband van BB King op professionele wijze. De zaal gaat uit haar dak. Het swingt inderdaad de pan uit.
Helaas ben ik op een ongelukkig tijdstip binnengestapt, want na twee nummers neemt de band pauze. Ik loop even naar het toilet, waar de toiletjuffrouw een soepel grijnzende neger is die met zeepjes en geurtjes in de weer is. Terug bij mijn stek aan de bar aanschouw ik het pauzetafereel; op het kleine dansvloertje voor het podium bewegen blanke vrouwen en zwarte mannen op heuse line-dance muziek.
Na de pauze gaat de band en de zangeres weer verder. Het is Ruby Wilson, een vrouw van graniet en met serieuze stembanden. Ze heeft haar zoon en dochter als achtergrondzangers meegenomen en heeft er zichtbaar plezier in. Ik geniet volop van mijn avondje Memphis!

dinsdag 10 augustus 2010

Zuid Afrika 1996 (30)

Wees alleen nog maar jezelf

Alleen op reis. In de auto meezingen met de uit Holland meegebrachte cassettebandjes. ‘s Avonds alleen eten in een restaurant. Conversaties voeren met je gedachten. Kijken naar andere mensen die zich zichtbaar vermaken. Verliefde jonge stellen, oudere echtparen en soms gezinnen met kinderen. Zittend achter mijn tafeltje met een goed glas wijn verzin ik hun nationaliteit en hun levensverhalen.
Ik ben in Augrabies. Een natuurpark rondom de grootste waterval van Zuid-Afrika. Ik zit in mijn hut. Buiten zoemen niet aflatend de insecten. Met grote fascinatie lees ik deze dagen een reisverhaal van Ffiona Campell over haar voettocht door Afrika. Een relaas over de pracht, maar ook de genadeloosheid van het landschap en haar mensen. Zelden heb ik meer waardering gehad voor iemand met zoveel durf en doorzettingsvermogen.
Ik ben vaker alleen op vakantie geweest. Het went nooit echt. Toch zijn er ook veel voordelen. De hoogtepunten en dieptepunten zijn veel intenser. Het genieten, maar ook het balen hebben veel meer kracht. Je zekerheden en onzekerheden worden elke dag getest. Tijd, te veel tijd, om na te denken over je leven, je werk en je vrienden. Maar tegelijkertijd het besef dat dat een luxe is. Veel mensen om mij heen en zeker in dit land, hebben daarvoor geen tijd.
Ik zit in eenpersoonskamer in het Springbok Hotel in het noordwesten van dit immense land. Het ligt in de gelijknamige stad in het Namaqualand, het gebied van de wilde bloemen. Het heeft vandaag de hele dag geregend en ik heb het grootste deel van de middag doorgebracht in deze wat treurige hotelkamer. Een televisie die het door het slechte weer niet doet. Een radio die twee zenders tegelijk weergeeft. Een fantasieloos schilderijtje aan de muur en verder een combinatie van meubilair waarvan je afvraagt of de koper ervan toentertijd ook de volle beschikking had over zijn gezichtsvermogen. Als ik mijn raam uitkijk heb ik uitzicht op de tekst “Jezus Vredesvors”.
Aan het eind van de middag even plaatsgenomen in de bar waar twee mannen in een combinatie van Afrikaans en Engels elkaar treurige anekdotes vertellen in de trant van “Ken je Apie Botha? Die z’n dochter van 23 jaar heeft zich vanochtend door het hoofd geschoten. Ze had nota bene een dochtertje van twee en een man die helemaal niet vaak met de andere jongens in de kroeg zat. Dat is al de achtste dode in een maand en de plaats waar ik woon is niet echt groot.” Nadat mijn glas geen vocht meer bevat ga ik maar weer naar boven.

vrijdag 6 augustus 2010

Zuid Afrika 1996 (29)

Twee profeten op een dag

In het vroege ochtendzonnetje geniet ik mijn ontbijt. Rond negen uur sta ik bij het hek van het kamp en vul de nodige bescheiden in. Een jonge man vraagt of ik hem mee wil nemen naar de grenspost met Botswana, zestig kilometer verderop. Na even nadenken zeg ik ja, beseffend dat deze plek toch een beetje het uiteinde van de wereld is.
Zimbabwaanse jazzmuziek klinkt uit de speakers wanneer ik vraag hoe mijn medepassagier heet. Petrus Marcus antwoordt hij. Ik antwoord dat ik simpel Rob heet en bedenk mij tegelijkertijd dat er deze dagen wel erg veel Christelijke boodschappen op mij afkomen. Geen eendagsprofeet, deze Petrus Marcus. Hij werkt op de boerderij van zijn grootvader in Botswana en zo nu en dan in het restaurant en de benzinepomp in Kalahari. De boerderij heeft zo’n driehonderd stuk vee. Omdat afrastering ontbreekt worden er soms dieren gestolen. Laatst zijn een aantal veedieven gepakt en hebben vijftien jaar celstraf gekregen.
We praten niet veel en alleen als ik hem een sigaret aanbied komt het gesprek weer op gang. We rijden ondertussen langs allemaal familie, zwagers en neven. Onbegrijpelijk dat mensen in dit barre landschap een bestaan op kunnen bouwen. Bij Bokspits stapt hij uit de auto om over een zandduin naar de grenspost te lopen. In mijn achteruitkijkspiegel zie ik nog zijn lachende gezicht.

woensdag 4 augustus 2010

Bella Italia

Nee, ik ga niet verklappen waar deze bijzondere plek is in Italië. Het was tenslotte ook voor mij moeilijk te vinden. Nou ja, voor mijn navigatiesysteem in de auto.
Maar laat ik beginnen bij het begin. Ik reed afgelopen 11 juni weg uit Nederland. Ja, je leest het goed. Op de dag dat Nederland de finale speelde tegen Spanje vertrok ik uit mijn dierbare vaderland. De 'leeuw' hing in zijn 'hempje' aan de achteruitkijkspiegel om toch het geluk af te dwingen voor die avond. Bij Keulen was dat geluk even weg, want sloot ik in een file aan die een uur zou duren. Maar verder was het 'gaan, gaan, gaan op de Autobahn'. Rond twee uur besloot ik mijn 'vaste' hotel te bellen in Zwitserland. Natuurlijk was er plek die avond.
Verder door het mooie Duitsland. De heuvels, stadjes en bomen zoeven langs mij heen. Even aftappen en bijtanken en weer door. Daar is Basel al. Het modelspoorbaanlandschap van Zwitserland voelt weer vertrouwd. Het is een prachtige geordenheid waar ik van houd. Een uur later rij ik door Luzern en twintig minuten later stop ik voor mijn hotel aan het Vierwoudstatenmeer. Ik neem een kamer met 'Seesicht', want in het Nederlands betekent dat tenslotte 'meer'zicht.
's Avonds zit ik - met oranje pet - voor de televisie in de bar. De televisie is er net geplaatst op de piano en niet veel groter dan mijn computerscherm. Maar ik zit er pal voor en op ongeveer twee meter afstand. Ik mis geen grasspriet van deze wedstrijd. Naast me neemt een Zwitser plaats die voor Spanje is. Ik probeer het nog met "Raus", maar hij blijft rustig zitten. Nee, ik schrijf geen wedstrijdverslag. En ja, ik drink na de wedstrijd mijn geplengde tranen weg. De donkere silhouetten van de bergen zijn mijn laatste getuigen.

De volgende dag rij ik de tunnels in. De Seelisberg (9 km) en de Gotthard (18 km) en kom uit in het iets rommeliger landschap van Italiaans Zwitserland. De 'leeuw' bungelt niet meer aan mijn spiegel. De afslagen Belinzona en Lugano laat is rechts liggen. Bij Chiasso passeer ik de grens en rij richting Milaan. De creditcard zit in mijn borstzak voor de talrijke tolpoorten. Verder gaat mijn weg richting Bologna. Maar dan komt mijn 'vrouw' in de auto tot leven. Zij spreekt resoluut: Neem de volgende afslag. Ik volg haar terstond. Deze vrouw kan wel kaartlezen!

Dertig kilometer verder herzie ik mijn mening. Ze zit ernaast. Ik zoek mijn hotel, vermomd als een heus kasteel. Maar waar ik ook kijk - en in Italië is dat meestal naar boven op de berg - er is geen kasteel te zien. Op het centrale pleintje parkeer ik de auto en loop de taveerne binnen. Vier, wat oudere, kijken  mij nieuwsgierig aan. Ik knik vriendelijk 'Sera' en loop door naar de bar. Daar vraag ik mijn beste Italiaans waar mijn kasteel is. De bardame glimlacht en komt achter de bar vandaan en loopt naar buiten. Ik volg haar. 'Bij de splitsing rechts en dan nog 12 kilometer.' 'Grazie' en stap weer richting auto. Via smalle kronkelwegen kom ik aan bij mijn onderkomen voor de nacht. Een heus kasteel met prachtige kamers. Ik ben de enige gast die avond en eet met lokale bevolking in het eethuis in het dorp. De wijn komt in een koele karaf en wordt gedronken uit stenen bekers. Een tevreden gevoel kruipt weer naar boven. Ik ben weer in mijn Bella Italia.