vrijdag 8 april 2011

Roubaix

Je moet niet aan me vragen om Roubaix op de kaart aan te wijzen. Deze kleine stad van 100.000 inwoners heeft denk ik ook weinig te bieden aan toeristen. Het is ooit heel even van ons Nederlanders geweest. Vanaf 1708 mochten wij er zes jaar van genieten en heette de stad Robaais. Toen kwam de Vrede van Utrecht en werd de stad van Frankrijk.

Roubaix komt één keer per jaar echt in het nieuws. Dan eindigt de mooiste wielerklassieker in het kleine Velodrome in de stad na een tocht van 258 kilometer vanaf de noordkant van Parijs. Het parcours is relatief vlak en gaat door een relatief onooglijk landschap waar hier en daar nog de restanten van mijnschachten en oude textielfabrieken staan. Het parcours lijkt vlak, maar is het niet. Meer dan twintig procent van het wegdek is verre van vlak. Het zijn de vermaledijde kasseien die deze koers zo zwaar en tegelijk zo mooi maken. Als het guur regenachtig voorjaarsweer is, vormen de stenen een verradelijk glimmende modderige ondergrond voor de dunne tubes van de renners. Bij winderig droog weer waaien stoffige wolken over het land en zie je tussen de kasseistroken de renners wanhopig van waaier naar waaier manoevreren.


Parijs-Roubaix is de koers van de eenling. Ploegentactiek is bijna onmogelijk. Knechten proberen hun kopman keurig af te leveren bij het beruchte Bos van Wallers-Arenberg, maar blijven daarna vaak wanhopig spartelen in de achterhoede. Hooguit kunnen ze hun wiel of fiets nog afgeven aan hun leider in de koers, als de ploegleiderswagen op de smalle wegen niet snel genoeg naar voren kan rijden.


Parijs-Roubaix kent markante winnaars. Vaak zijn het bonkige, knoestige renners, die het dokkeren over de slecht liggende stenen met hun lichaamskracht kunnen opvangen. Die na het vallen gewoon opstaan en verder gaan. Het is geen koers voor 'flyers', lichtvoetige en ranke wielrenners.

De mooiste winnaars waren natuurlijk Roger de Vlaeminck, Francesco Moser en Gilbert Duclos-Lasalle, de man uit de streek zelf. Maar ook Nederlanders wonnen deze uit 1898 stammende wedstrijd. De recent overleden Peter Post won in 1964 en is nog steeds recordhouder van de snelste Parijs-Roubaix ooit, weliswaar gereden met heel veel rugwind. Maar mijn mooiste herinnering gaat uit naar Hennie Kuiper. Deze, voor de televisiecamera's hakkelende Twent, reed in 1983 vooraan in de koers. Hij had een kleine voorsprong op zijn achtervolgers. Plots gleed zijn fiets in een kuil naast de weg. Verder fietsen bleek onmogelijk. Zijn fiets is kapot en Hennie stond schreeuwend langs de kant van de weg. Woest keek hij of een materiaalwagen hem kon helpen. Het duurde lang, heel erg lang. Eindelijk was daar hulp. Met de nodige onhandigheid kreeg hij een nieuwe fiets kon hij verder. Zijn achtervolgers moesten hem nu toch haast wel zien. Maar Hennie ontketende zijn laatste krachten en reed Roubaix binnen, nam het beroemde 'hupje' van de wielerbaan en reed alleen richting finish. Daar ontving de door de modder besmeurde renner een van de mooiste troffeeën die de sportwereld kent; een kassei op een sokkel.

En dan mogen de renners naar de douches, de beroemste douches uit het wielrennen. Waar de kale hokjes de namen van vergeten renners dragen. Ach, Parijs-Roubaix is gewoon de mooiste koers in het jaar! Zondag 10 april is het weer genieten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten