woensdag 26 mei 2010

Heel de wereld zit achter je aan

Het is weer Pinksteren geweest en aangezien ik vroeger op de School met de Bijbel zat - een bijbel die je overigens pas kreeg nadat je eraf ging - weet ik dat je dan de heilige geest krijgt. Ja, ik heb ook geleerd dat 'heilige' en 'geest' eigenlijk met hoofdletters geschreven worden, maar in dit verband schrijf ik het toch even zonder kapitalen. Want dit weekeinde kregen we met tien mannen weer de heilige geest. Acht mannen gingen fietsen en twee gingen er golfen. En ja, het was weer inspannend, tenminste het golfen. Onze vertrouwde golfbaan bleek niet meer onze vertrouwde golfbaan. De eigenaar, die ons de eerste keer verraste bij aankomst met een glas whiskey, bleek overleden. Zijn weduwe probeerde nu de baan zo goed en zo kwaad mogelijk te exploiteren. De drank was in ieder geval afgeschaft. Zonder plattegrond gingen we op pad. We kenden immers de baan na drie keer spelen. En het ging niet eens zo slecht. Natuurlijk, de grond was kurkdroog, waardoor je bal veel verder stuiterde dan gepland. En vanzelfsprekend was het gras te lang, waardoor de bal veel minder ver ging dan gepland. Maar de allesverslindende struikgewassen bestonden nog. De tweede hole ging niet verkeerd, maar vervolgens bleek hole drie niet te bestaan. Althans niet voor ons. Wel zagen we hole vijftien, een hole die vroeger niet eens bestond! Dan maar deze hole spelen. Hole vier was gelukkig wel weer op de vertrouwde plek en bleek wederom mijn beste hole. Daarna was de vijfde hole weer onvindbaar, maar konden we wel hole dertien spelen. Kortom, het bleek meer een hindernisbaan dan een golfbaan. En de zon was ongenadig en de heuvel leek wel steiler dan de vorige keren. Dus na zes holes hadden we onze lol wel gehad.
In Orval genoten we van de lunch en vervolgens reden we naar Boullion, waar het kasteel van de bekende Godfried staat. Deze koene ridder vreesde niet alleen God, maar ook zijn vijanden, want het kasteel heeft veel hindernissen om binnen te komen. Wij betaalden keurig de cassière, maar die schijnt er pas recent te zitten.
Het kasteel is prachtig, zoals je altijd vindt dat een kasteel hoort te zijn. Met donkere gangen, prachtige zalen en mooie uitzichttorens. Midden op het kasteelplein is een valkenier bezig zijn kunsten te vertonen. Laat ik het scherper schrijven; de valken gunnen de valkenier hun applaus.

Terug in het hotel pak ik mijn gitaar en speel een aantal minder bekende Dylan-liederen. De anderen praten er lekker doorheen. Alleen bij één nummer valt het stil. 'Als de regens om je oren slaan en heel de wereld zit achter je aan. Kom dan bij mij in de luwte staan, tot jij mijn liefde voelt'. Bij dit nummer wordt echt geluisterd. Het raakt mij, maar ook alle anderen.
Ach, als je de hele dag hebt gefietst of hebt gegolfd, en je weer terug bent onder elkaar, geldt blijkbaar maar één ding; saamhorigheid.

maandag 3 mei 2010

Zuid Afrika 1996 (23)

Enkele reis

Hij zag de honkbalknuppel niet aankomen. Ook merkte hij niet dat ze hem naar de badkuip droegen. Hij was al dood toen ze uiteindelijk zijn hoofd en ledematen met een zaag van de rest van zijn lichaam verwijderden.
Rik Ravelrok was dertig jaar geleden naar Zuid-Afrika gekomen. Zijn toenmalige werkgever had terloops gevraagd of hij er wat voor zou voelen om mee te helpen aan het opzetten van een woningcorporatie in een van de townships. Rik had niet lang hoeven na te denken en was gegaan. De bedoeling was een half jaar te blijven. Uiteindelijk is Rik nooit meer teruggegaan.
De eerste jaren waren niet gemakkelijk geweest. Hij miste vrienden, familie en collega’s. En ook Johannesburg was niet de meest plezierige plek op de wereld om te wonen. Rik dacht vaak met weemoed terug aan Amsterdam. Het werk slokte echter veel tijd op en langzaam maar zeker groeide de corporatie uit tot gezonde organisatie met 5.000 woningen.
Na vijf jaar in Zuid-Afrika had hij ontslag genomen bij zijn Nederlandse werkgever en was zijn eigen adviesbureau begonnen. De eerste jaren waren prima gegaan en het bureau had voldoende opdrachten om zes mensen aan het werk te houden. Ook privé ging het beter. Hij had een leuke spontane vrouw leren kennen en na twee jaar kregen ze een zoon. Druk met zijn bureau en de familie waren de contacten met Nederland bijna geheel verwaterd. Hij ging alleen nog bij bijzondere gelegenheden en de laatste jaren waren dat voornamelijk begrafenissen geweest.
De dag voor zijn vijftigste verjaardag kwam hij ‘s avonds laat thuis. Hij stapte uit zijn Mercedes en wilde het hek van de oprijlaan openen. Hij was in gedachten al bij de dag van morgen en had niet gemerkt dat er twee mannen vanuit de struiken naar hem toe waren gekomen.
Toen hij de volgende dag in het ziekenhuis ontwaakte bleek dat hij geluk had gehad. De kogel was rakelings langs zijn hart gegaan. Diezelfde dag besloot Rik te stoppen met zijn werk. Twee jaar later was ook zijn huwelijk ten einde.
Zijn eerste boek met de weinig sprankelende titel “Een vliegende Hollander vol goede hoop” was maar matig ontvangen door de Nederlandse critici. Zuid-Afrika was dan ook al lang geen interessant item meer. Mandela was tenslotte al meer dan tien jaar dood en de huidige blanke president was een weinig charismatische persoon. De tweedeling in de maatschappij was nog steeds aanwezig, maar het apartheidsregime was al te lang geleden om daar nog de schuld aan te geven.
Rik was ondertussen 65 jaar oud. De enige relatie die hij nog met Nederland had was zijn pensioen van zijn eerste werkgever. Hij woonde in een eenvoudig appartement in Yeoville, de wijk waar hij was gaan wonen toen hij in Zuid-Afrika arriveerde. Naast hem woonde een jong stel, Kobus en Joyce, aardige mensen. Ze haalden elke maand zijn cheque op het postkantoor voor hem op. Later trok de jongere broer van Kobus bij hen in, Rikus.
“Pak de koffers”, commandeerde Kobus. Joyce was dolblij dat ze de badkamer kon verlaten. Overal was bloed. Ze had bijna moeten kokhalzen toen het hoofd van haar buurman van de romp werd gescheiden. Maar nog erger was het geluid geweest van de zaag door de nekwervels. Ze snelde naar haar eigen appartement om de koffers te halen. Rikus en Kobus waren nog druk bezig om de ledematen van het lichaam te halen. Toen ze terugkwam stopten ze het hoofd en de torso in de twee hardschalen koffers en de vier ledematen in de katoenen koffer. Vlug maakten ze de badkamer schoon en gingen terug naar hun eigen appartement. Terwijl Kobus zich ging douchen, bekeek Rikus de buitgemaakte cheque met het pensioen van Rik Ravelrok met enige trots. Het zou wel even duren voor de instanties in Nederland achter zijn dood kwamen. Rik had zelf verteld dat hij met niemand verder contact onderhield. Dat betekende dat ze voorlopig elke maand zijn pensioen konden innen. Rikus glimlachte tevreden en stak de cheque in zijn portemon-naie. Joyce had ondertussen weer een sigaret opgestoken en liep nerveus door de kamer heen en weer. Nadat ook Rikus had gedoucht en schone kleren had aangetrokken, konden ze weg. Kobus had een taxi besteld en ze reden nu naar het station Doornfontein in Johannesburg.
De coupé was verder leeg. Ze zaten stilzwijgend naar het landschap buiten te kijken. De afvalbergen van de mijnen ten oosten van de stad gloeiden goudkleurig in de winterzon. De koffers lagen in het bagagerek. Laat in de middag zouden ze in hun vakantiehuis in Krokodilpoort zijn, iets voorbij Nelspruit en vlak bij het Krugerpark. Kobus had de dag daarvoor zijn auto al naar het station gebracht. Morgen zouden ze het Krugerpark inrijden en de koffers uit de auto gooien zodat de roofdieren zich te goed kunnen doen aan de overblijfselen van hun buurman.
Joyce steekt weer eens een sigaret op en vraagt zich af wanneer er aan deze nachtmerrie een einde komt. Ze had oorspronkelijk met de beide broers meegedaan toen ze de afgelopen weken het plan beraamden, maar de werkelijkheid benauwde haar. Vooral de kille afstandelijke blik waarmee Kobus haar de laatste uren had aangekeken.
Plotseling voelt ze een druppel vallen op haar schouder. Ze kijkt naar boven en ziet dat de katoenen koffer lekt. Ze schreeuwt het uit. De anderen kijken verschrikt op en volgen de blik van Joyce. “Verdomme, ik had je toch gezegd om niet die koffer te nemen.” Kobus grijpt de koffer uit het bagagerek, opent het raam en gooit hem naar buiten. Nadat hij het raam weer heeft gesloten vervolgen ze stilzwijgend hun weg.
De trein mindert vaart. Op het station van Nelspruit staat de politie op het perron te wachten. Een half uur geleden is de koffer gevonden langs de spoorlijn. Als de trein is gestopt en de enkele passagiers uitstappen hoeven ze niet lang te zoeken. Het zenuwachtige gedrag en de verwilderde blik in de ogen van Joyce verraden hun schuld. Als in het kantoor van de stationsbe-heerder de andere twee koffers opengaan is de vlucht ten einde. “Dat wordt een enkele reis richting gevangenis”, is het laatste wat Joyce nog hoort.