Ik ben gedoopt als lid van de Nederlands Hervormde Kerk. Tot mijn veertiende ben ik elke zondag trouw met mijn ouders naar de kerk gegaan. Daarna verwaterde het snel. Ik ben nu niet meer Christelijk maar waardeer nog steeds veel Christelijke waarden.
Het is een hete dag. Gisteren ben ik uit Johannesburg vertrokken voor een vakantie van iets meer dan twee weken. Na bijna zeshonderd kilometer kwam ik aan in Kuruman. Het landschap was weinig bijzonder en de weg lang. In het hotel haal ik de broodnodige slaap in na een aantal weken met doorwaakte nachten.
De volgende dag vroeg op. Een ontbijtje met “bacon and eggs” en dan weer op pad. Eerst even kijken naar het “Oog van Kuruman”, een waterbron die elke dag 20 miljoen liter water voortbrengt. Het is niet meer dan een druppelende rots. Verder naar Hotazel (snel uitgesproken “Hot as Hell”), waar de weg van asfalt overgaat in gravel. Nog 340 kilometer en dan zal ik het Kalahari Gemsbok Nationaal Park (KGNP) bereiken. Het eerste stuk is vermoeiend en je kunt inderdaad absoluut niet harder rijden dan de toegestane 80 km/uur. Vaak rij ik zelfs langzamer. Na honderd kilometer kom ik aan in Van Zylsrus, een stoffig plaatsje en ik besluit dus maar snel door te rijden. Urenlang kom ik geen tegenligger tegen en de weg is eindeloos. Ik heb een cassettebandje op van Normaal. “Oerend Hard” schalt uit de luidsprekers. De weg is soms goed begaanbaar en dan weer zijn er plotselinge zandhopen.
Een van deze zandhopen wordt mij bijna fataal. Mijn linker voorwiel loopt vast in het zand. Ik stuur naar rechts. De auto begint te slingeren. Ik kom dwars op de weg te staan en rij nu met een vaartje van zestig kilometer per uur richting de afrastering langs de weg. De auto vliegt van de weg af en gaat dwars door de afrastering. “Dat was het dan”, schiet er door mij heen. Even later sta ik stil in een verlaten weiland. “De Heer is mijn herder.”
Als financieel adviseur kom ik graag bij de mensen thuis, maar dit keer ben ik te ver doorgeschoten. De motor draait nog en ik rij zo snel mogelijk weer door het gat van de afrastering terug naar de weg. Daar stap ik uit om de schade te bekijken. Het valt niet tegen. Er is een deuk bij mijn knipperlicht en boven op het dak. Daarnaast is de antenne in een bijzondere vorm komen te staan. Verder wat krassen, maar het valt alleszins mee. Ik stap weer in de auto en rij verder. Pas na een kwartier roep ik “Wat een mazzel” en beloof ik mezelf een biertje voor de schrik. Ik moet nog tweehonderd kilometer door de eenzaamheid van noordelijk Zuid-Afrika.
Later besef ik dat mijn “geluk” plaatsvond bij het gehucht Ontmoeting. Ik heb sinds mijn veertiende zelden meer gebeden, maar nu heb ik een dankgebedje in de auto gezegd.
In het kamp Twee Rivieren in KGNP kom ik enigszins tot rust. Ik drink mijn biertje(s). Als ik besluit om mijn benzinetank te vullen en de auto start, klinkt er een bijzonder gek geluid. Ik rij naar de benzinepomp en ook de pompbediende kijkt vreemd op. Hij adviseert me om er een monteur naar te laten kijken. Die komt even later en constateert na veel zoeken dat de aandrijfriem van de airconditioning niet helemaal in het gareel loopt. Als hij deze heeft verwijderd klinkt de motor weer als een zonnetje. Ook ik klaar op en ga tevreden naar mijn comfortabele hut. Na het eten tik ik dezelfde avond deze eerste regels van dit hoofdstuk. Ondanks dat ik het nu heb opgeschreven zal het toch wel een doorwaakte nacht worden. Was het mazzel of was het een engel die ik heb ontmoet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten