dinsdag 9 maart 2010

Zuid Afrika 1996 (6)

De droogte van de Karoo

Het weer verandert. Het is tenslotte al herfst en de avonden worden killer. Soms moet zelfs de kachel aan. Als ik dan helemaal alleen met mijn trui aan voor de televisie zit krijg ik visioenen van zonovergoten stranden, parelende zweetdruppels en dorstlessende biertjes. De biertjes drink ik wel, maar niet zo zeer voor de dorst. Nu Arie en Willy reeds twee weken in het buitenland verblijven (misschien wat vreemd als je zelf in het buitenland zit) begint bij mij ook het bloed te kriebelen om te reizen. De beslissing is snel genomen en ik vertrek op 15 april richting het zuiden met als doel Kaapstad.
Die ochtend is de lucht grauw. Ik laat mijn spullen in de achterbak van de Toyota Corrolla en verlaat Yeoville. Al reeds in het centrum van Johannesburg rij ik verkeerd, maar beland gelukkig niet in een verkeerde wijk. Ik rij via het centrum, langs het beruchte Joubert Park naar de N1, de hoofdverkeersader van het land. De toegelaten snelheid is officieel 120 km/uur, maar ik rij rond de 140. Sigaretten liggen bij de hand, de radio staat op een rockzender en de banden zoeven over het asfalt. Ik kom langs plaatsen als Vereeniging, Parijs en Kroonstad. Na een korte koffiebreak ga ik verder richting Bloemfontein. Het is ondertussen gaan regenen. Ik kom tot de ontdekking dat ze hier in Zuid-Afrika ook ZOAB-asfalt hebben. Het betekent hier echter: Zeer Opspattend Asfalt Beton. Ik zie geen steek. Vooral achter vrachtauto’s is het moeilijk rijden. Nadat het eerste stuk van de snelweg nog vierbaans was (en waarvoor je fors tol moet betalen), is het nu een eenvoudige tweebaansweg geworden. Het inhalen wordt hier echter vergemakkelijkt doordat de wat tragere automobilisten de vluchtstrook oprijden, waardoor je er langs kan op de eigenlijke rijbaan. Deze geste dien je te beantwoorden met het aanzetten van de alarmlichten, waarbij zij weer even met het grootlicht knipperen. Ja, je voert hier hele gesprekken op de weg. Wanneer echter een vrachtauto opzij gaat, blijft het zicht moeizaam en waag ik mij niet aan een inhaalmanoeuvre. Toch kom ik heel in Bloemfontein aan.
Deze stad heeft veel fraaie gebouwen en is de zetel van het hooggerechtshof in Zuid-Afrika. Van fotograferen komt echter weinig en ik zoek mijn heil in het militair museum. Als enige tourist bekijk ik de uitgestalde geweren en uniformen. Opnieuw kom ik tot de ontdekking dat ik niets met het militairisme heb en ooit zal krijgen. Dan maar naar het Nationaal Vrouwen Monument. Het houdt iets anders in dan je wellicht zou vermoeden. Het is namelijk een eerbetoon aan de sterke boerenvrouwen tijdens de boerenoorlogen die hun mannen naar de strijdvelden zagen trekken en alleen achterbleven om de kinderen op de voeden met zware kost (zowel fysiek als geestelijk). Het monument is fraai en ook het bijbehorende museum geeft een interessant beeld van de Engelse concentratiekampen in die tijd. Lord Baden Powell, de latere opperhopman van de padvinderij, was degene die het idee van concentratiekampen in de wereld heeft geholpen. Je kunt je soms in mensen vergissen.

De regen begint wat minder vaak te vallen en het volgende stuk naar Colesberg is goed te rijden. Ik verlaat nu de provincie Oranje-Vrijstaat en kom in de Noordelijke Kaapprovincie. Dit is het gebied van de Karoo. Hier hebben de boeren soms grotere stukken land dan de provincie Gelderland. Het landschap is leeg. Er zijn wat bergruggen en droge graslanden waar schapen op grazen. Verder is er niets. Plaatsen zijn hier vaak niet meer dan gehuchten, gebouwd rondom het station van de spoorlijn. Als ik tegen het eind van de middag in Colesberg aankom, check ik in bij het Lighthouse hotel. Inderdaad, een hotel met een vuurtoren. Ik word in het Afrikaans aangesproken en antwoord in het Engels. Dat is gewoonte geworden. De sfeer in het hotel is rustiek. Er staan prachtige antieke meubels en er hangen fraaie, met goudomrande spiegels. Een welkome rustplaats voor een vermoeide reiziger.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten